Lange wachtlijsten, mensen met gecompliceerde problematiek die nergens geholpen kunnen worden en een toenemende administratieve last maken de staat van de ggz al jarenlang verhit onderwerp van debat. Twee nieuw verschenen boeken tonen een blik van binnenuit. Wat leren ze ons?
Lange wachtlijsten, mensen met gecompliceerde problematiek die nergens geholpen kunnen worden en een toenemende administratieve last maken de staat van de ggz al jarenlang verhit onderwerp van debat. Twee nieuw verschenen boeken tonen een blik van binnenuit. Wat leren ze ons?
Het gaat niet bepaald goed met de professionals uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Voor de zomer verschenen bijna gelijktijdig twee boeken van ggz-hulpverleners die bijzonder veel weghebben van elkaar: Help, de psycholoog verzuipt! en Help, de psychiater wordt gek. De auteurs, die absurd genoeg ook nog dezelfde voornaam Frits dragen, luiden beiden de noodklok. Hun boodschap is duidelijk en door en door somber: de geestelijke gezondheidszorg gaat aan zichzelf ten onder. De vraag hoe het dan verder moet met de ggz, blijkt moeilijker te beantwoorden.
In Help, de psycholoog verzuipt! reflecteert Frits Bosch op de opkomst van de eerstelijnspsychologie (nu: generalistische basis-geestelijke gezondheidszorg, of GBGGZ) in Nederland. Bosch stond aan het voorfront van de ontwikkeling van deze discipline in ons land. De eerstelijnspsycholoog is een psycholoog die na verwijzing door de huisarts kortdurende behandeling kan bieden voor lichte psychische klachten, vaak in de buurt van waar de cliënt woont. Al lang voordat de politiek en verzekeraars de eerstelijnspsychologen als beroepsgroep erkenden, spande Bosch zich in om de professie op de kaart te zetten.
De geschiedenis die Bosch presenteert is interessant, en ook nogal weerbarstig: de invoering van de eerstelijnspsycholoog als ggz-professional ging niet zonder slag of stoot. Bosch verhaalt soms over deze ontwikkeling alsof het een spannend jongensboek betreft, waarin hij zichzelf presenteert als de rebel en dwarsligger van het systeem. ‘Wij hadden in deze periode echt het idee dat wij geschiedenis schreven,’ schrijft hij. Om het verhaal van de ontwikkeling van de eerstelijnspsychologie in Nederland wat extra jeu te geven schuwt hij het niet zijn hoofdstukken in te leiden met quotes van de groten der aarden als Mandela en Einstein. Het lijkt soms een beetje pretentieus om de eigen vertelling te koppelen aan uitspraken van de bekendste figuren uit onze wereldgeschiedenis, maar één ding blijkt er onmiskenbaar uit: Bosch’ strijdvaardigheid.
“Hun boodschap is duidelijk en door en door somber: de ggz gaat aan zichzelf ten onder”
Hoewel Bosch strijdbaar is, presenteert hij zich ook als de underdog: als hulpverlener met een kleine praktijk voelt hij zich uit het veld gedrukt worden door de grote ggz-spelers. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij schrijft dat hij werd opgetrommeld om namens de eerstelijnspsychologen deel te nemen aan een overleg bij het ministerie van Volksgezondheid om ‘de schade voor zijn beroepsgroep’ te beperken of wanneer de lokale huisarts minder patiënten doorverwijst sinds deze een Praktijkondersteuner Huisarts-Geestelijke Gezondheidszorg in dienst heeft genomen (vaak een hbo-opgeleide professional of een basispsycholoog die in een aantal kortdurende afspraken lichte psychische problematiek behandelt in de huisartsenpraktijk, waardoor het eigen risico van de patiënt niet wordt aangesproken). Dat is natuurlijk vervelend voor Bosch en zijn collega’s, maar wat is het gevolg van deze ontwikkeling voor patiënten?
Bosch heeft gekozen voor een mix van vertelvormen: het boek is memoires, verzamelde casusbeschrijvingen en beschouwende kritiek ineen. De bedoeling daarvan laat zich raden: met de geschiedschrijving over de strijd voor erkenning van de eerstelijnspsycholoog wil de auteur tonen dat we voorzichtig om moeten gaan met het resultaat van jarenlang bloed, zweet en tranen. De casussen die in het boek naar voren komen dienen om de clientèle van de eerstelijnspsycholoog aan het grote publiek voor te stellen, en in kleine tekstkaders aan het einde van ieder hoofdstuk wil de auteur reflecteren op het beloop van de behandelingen die hij presenteert. De bedoeling van die verschillende tekstvormen moet je er als lezer wel zelf uitpeuteren: de auteur wordt daar aan het einde van zijn boek pas duidelijker over. Regelmatig lijkt het erop dat de auteur die verschillende manieren van vertellen enkel volhoudt omdat hij er nu eenmaal voor gekozen heeft, wat hij met een casus over de behandeling van een cliënt wil toevoegen aan het punt dat hij aan het maken is blijft vaak onduidelijk. Als hij in het reflectiekader aan het einde van een van de hoofdstukken ook ‘de goede samenwerking met de huisarts, wijkzorg en collega Pascale’ wilt noemen vraag je je als lezer toch vooral af: maar waarom dan? De tekst krijgt op die punten een hoog reflectieverslag-gehalte, waarbij je als lezer het gevoel krijgt dat ook voor de auteur zelf de reden van het opschrijven niet helemaal duidelijk meer was.
Doordat de verschillende vertelvormen niet lekker bij elkaar aansluiten, versterken ze elkaar niet goed. Het bindende element dat het boek lijkt te missen is een perspectief waarin de échte waarde van de eerstelijnspsycholoog voor de cliënt naar voren komt. De voordelen van de eerstelijnspsycholoog lijken evident: mensen krijgen zorg dicht bij huis door een hulpverlener die in nauw contact staat met hun huisarts en met andere hulpverleners in de buurt, lichte psychische klachten kunnen snel en relatief goedkoop worden behandeld én verergeren niet terwijl mensen maandenlang op een wachtlijst staan. Het is weliswaar duidelijk dat Bosch de intentie heeft om het belang van deze zaken naar voren te brengen, maar het lukt hem niet helemaal dit perspectief onder het voetlicht te brengen. Zo komt het belang van de eerstelijnspsycholoog weinig naar voren, terwijl de potentiële kracht van het boek juist daarin had gezeten: om als helder pamflet te dienen voor het bestaansrecht van de eerstelijnspsycholoog als beroepsgroep.
“Het lukt Bosch niet helemaal dit perspectief onder het voetlicht te brengen”
De belangrijkste waarde van Bosch’ boek zit hem in de beschrijvingen van politieke processen die zich afspelen in de ggz. Hij laat zien hoe kleine zorgverleners het steeds moeilijker krijgen omdat de politiek en grote ggz-instellingen het regime van maat en getal steeds verder de klinische praktijk induwen. Bosch staat voor een per- soonlijke en op maat-aanpak van psychische problematiek. Hij verzet zich tegen de van bovenaf doorgedrukte protocollen en richtlijnen die bepalen hoe iedere hulpverlener zijn werkwijze zou moeten inrichten. Bosch beschrijft hoe het minis- terie van Volksgezondheid een protocol, ontwikkeld door Indigo (een GBGGZ-verlener, onderdeel van Parnassia Groep) probeert op te leggen aan de hele eerstelijnspsychologie. Een interessant voorbeeld dat gezien zou kunnen worden als het effect van vergaande marktwerking: het model dat de politiek en
ggz-instellingen als meest efficiënt, goedkoop en evidence-based beschouwen moet de maatstaf worden voor alle psychologen. Daarmee komt de professionele maat onder druk te staan, en Bosch strijdt voor het behoud daarvan. Die mag als een inspiratie dienen voor toekomstige generaties hulpverleners.
Hoewel de boodschap van hun boeken vergelijkbaar is, staat de dagelijkse werkpraktijk die Frits Oostervink schetst in Help, de psychiater wordt gek mijlenver van die van Bosch vandaan. Als ouderenpsychiater in een psychiatrisch ziekenhuis is Oostervink meer arts dan psychotherapeut. De problemen waarmee Oostervink te maken krijgt zijn per definitie complex, omdat er bijna altijd sprake is van zowel lichamelijke als psychische problematiek bij zijn oudere clientèle. Voor Oostervink is de motivatie om dit boek te schrijven dat ‘het water hem aan de lippen staat,’ zoals hij schrijft aan zijn teammanager (inderdaad, ook deze hulpverlener verzuipt). Die manager bestookt hem continu met de laatste cijfers over zijn productiviteit en de mate waarin zijn werk gedeclareerd kan worden bij de zorgverzekeraar. De administratieve last stijgt in zo’n mate dat Oostervink gedurende de uren die eigenlijk voor onderzoek waren gereserveerd, en zelfs in zijn vrije uren, naar zijn werk komt om daar de papierwinkel weg te werken. Nadat zich door de verhoogde werkdruk een ‘bijna-calamiteit’ voordoet bij een van zijn patiënten, besluit hij dat de maat vol is en laat hij zijn teammanager weten geen nieuwe patiënten meer aan zijn caseload te willen toevoegen. Oostervinks managers nemen zijn klachten over de stijgende werkdruk lang niet serieus, waarop hij besluit om zijn tijdsbesteding een week lang nauwgezet bij te houden. Zijn resultaat is een gedetailleerd verslag van zijn werkweek, dat hij uiteindelijk heeft uitgewerkt tot dit boek.
“De manager bestookt hem met cijfers over zijn productiviteit en declarabele uren”
Oostervink heeft verschillende werkplekken. Hij werkt zowel op de polikliniek als in de kliniek ouderenpsychiatrie, en daarnaast brengt hij vaak bezoekjes aan verpleeghuizen om daar patiënten te ontvangen als consulterend psychiater. Als ouderenpsychiater is hij eindverantwoordelijke voor veel van de patiënten die bij zijn instelling in behandeling zijn. Sommige patiënten komt hij nauwelijks onder ogen omdat hij daar geen tijd voor weet te vinden, en die patiënten worden vooral gezien door sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Oostervink schetst een gedetailleerd en invoelbaar beeld van het werk als ouderenpsychiater door de nauwgezette beschrijvingen van zijn werkweek, en door de verschillende patiëntverhalen waar ook zijn tekst mee is doorspekt. De patiëntverhalen lijken hier functioneler dan bij Bosch: de opgetekende casussen tonen de complexiteit van de ouderenpsychiatrie. De complexe realiteit van de combinatie van somatische en psychiatrische klachten en de behandeling waar ook de familie van de patiënt vaak nog iets over te zeggen heeft, zijn per definitie slecht in het administratieve kadaster te drukken waarin voor iedere activiteit een vooraf gespecificeerd aantal behandelminuten staat. De frustratie die dit oplevert voor Oostervink voel je door de pagina’s heen.
Zowel Bosch als Oostervink doen een aanklacht tegen het systeem, al doen ze het beiden vanuit een andere hoek van de ggz. Hun aanklacht richt zich in het bijzonder op de marktwerking die steeds dieper de praktijk van de ggz-professional is ingeslopen. Terwijl Oostervink continu op zijn vingers wordt getikt omdat hij niet genoeg declarabele uren maakt, ziet Bosch zich als vertegenwoordiger van de eerstelijnspsychologie direct geconfronteerd met de besluiten die politici en verzekeraars nemen over de zorg. Beide auteurs stippen de corrumperende werking aan van de toenemende nadruk op winstmaximalisatie van zorgverzekeraars en grote ggz-instellingen. Vooral Oostervink weet goed invoelbaar te maken wat de desastreuze gevolgen hiervan zijn – niet alleen voor de ggz-professional die zijn werk goed probeert te doen, maar meer nog voor de patiënten die van hem of haar afhankelijk zijn. Oostervink ziet een oplossing in een vermindering van administratieve last en minder marktwerking in de zorg, Bosch ziet vooral heil in het afschaffen van de vergaande ‘protocolisering’ en het terugbrengen van de professionele maat. Beide boeken leggen bloot wat er mis is in de Nederlandse ggz en doen een allereerste aanzetje op weg naar een uitweg uit de impasse waar de
ggz-hulpverleners zich in bevinden. Een echte oplossing voor de problematiek die er speelt hebben ze daarmee nog niet gevonden, maar met het verschijnen van deze boeken is de noodklok duidelijk hoorbaar en onherroepelijk geluid. <<
Bronnen
– Bosch, F. (2019). Help, de psycholoog verzuipt! Culemborg, Stich- ting Beroepseer.
– Oostervink, F. (2019). Help, de psychiater wordt gek: Als patiënten hamerstukken worden: zorgen om de zorg. Maassluis: Uitgeverij de Brouwerij.
Het gaat niet bepaald goed met de professionals uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Voor de zomer verschenen bijna gelijktijdig twee boeken van ggz-hulpverleners die bijzonder veel weghebben van elkaar: Help, de psycholoog verzuipt! en Help, de psychiater wordt gek. De auteurs, die absurd genoeg ook nog dezelfde voornaam Frits dragen, luiden beiden de noodklok. Hun boodschap is duidelijk en door en door somber: de geestelijke gezondheidszorg gaat aan zichzelf ten onder. De vraag hoe het dan verder moet met de ggz, blijkt moeilijker te beantwoorden.
In Help, de psycholoog verzuipt! reflecteert Frits Bosch op de opkomst van de eerstelijnspsychologie (nu: generalistische basis-geestelijke gezondheidszorg, of GBGGZ) in Nederland. Bosch stond aan het voorfront van de ontwikkeling van deze discipline in ons land. De eerstelijnspsycholoog is een psycholoog die na verwijzing door de huisarts kortdurende behandeling kan bieden voor lichte psychische klachten, vaak in de buurt van waar de cliënt woont. Al lang voordat de politiek en verzekeraars de eerstelijnspsychologen als beroepsgroep erkenden, spande Bosch zich in om de professie op de kaart te zetten.
De geschiedenis die Bosch presenteert is interessant, en ook nogal weerbarstig: de invoering van de eerstelijnspsycholoog als ggz-professional ging niet zonder slag of stoot. Bosch verhaalt soms over deze ontwikkeling alsof het een spannend jongensboek betreft, waarin hij zichzelf presenteert als de rebel en dwarsligger van het systeem. ‘Wij hadden in deze periode echt het idee dat wij geschiedenis schreven,’ schrijft hij. Om het verhaal van de ontwikkeling van de eerstelijnspsychologie in Nederland wat extra jeu te geven schuwt hij het niet zijn hoofdstukken in te leiden met quotes van de groten der aarden als Mandela en Einstein. Het lijkt soms een beetje pretentieus om de eigen vertelling te koppelen aan uitspraken van de bekendste figuren uit onze wereldgeschiedenis, maar één ding blijkt er onmiskenbaar uit: Bosch’ strijdvaardigheid.
“Hun boodschap is duidelijk en door en door somber: de ggz gaat aan zichzelf ten onder”
Hoewel Bosch strijdbaar is, presenteert hij zich ook als de underdog: als hulpverlener met een kleine praktijk voelt hij zich uit het veld gedrukt worden door de grote ggz-spelers. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij schrijft dat hij werd opgetrommeld om namens de eerstelijnspsychologen deel te nemen aan een overleg bij het ministerie van Volksgezondheid om ‘de schade voor zijn beroepsgroep’ te beperken of wanneer de lokale huisarts minder patiënten doorverwijst sinds deze een Praktijkondersteuner Huisarts-Geestelijke Gezondheidszorg in dienst heeft genomen (vaak een hbo-opgeleide professional of een basispsycholoog die in een aantal kortdurende afspraken lichte psychische problematiek behandelt in de huisartsenpraktijk, waardoor het eigen risico van de patiënt niet wordt aangesproken). Dat is natuurlijk vervelend voor Bosch en zijn collega’s, maar wat is het gevolg van deze ontwikkeling voor patiënten?
Bosch heeft gekozen voor een mix van vertelvormen: het boek is memoires, verzamelde casusbeschrijvingen en beschouwende kritiek ineen. De bedoeling daarvan laat zich raden: met de geschiedschrijving over de strijd voor erkenning van de eerstelijnspsycholoog wil de auteur tonen dat we voorzichtig om moeten gaan met het resultaat van jarenlang bloed, zweet en tranen. De casussen die in het boek naar voren komen dienen om de clientèle van de eerstelijnspsycholoog aan het grote publiek voor te stellen, en in kleine tekstkaders aan het einde van ieder hoofdstuk wil de auteur reflecteren op het beloop van de behandelingen die hij presenteert. De bedoeling van die verschillende tekstvormen moet je er als lezer wel zelf uitpeuteren: de auteur wordt daar aan het einde van zijn boek pas duidelijker over. Regelmatig lijkt het erop dat de auteur die verschillende manieren van vertellen enkel volhoudt omdat hij er nu eenmaal voor gekozen heeft, wat hij met een casus over de behandeling van een cliënt wil toevoegen aan het punt dat hij aan het maken is blijft vaak onduidelijk. Als hij in het reflectiekader aan het einde van een van de hoofdstukken ook ‘de goede samenwerking met de huisarts, wijkzorg en collega Pascale’ wilt noemen vraag je je als lezer toch vooral af: maar waarom dan? De tekst krijgt op die punten een hoog reflectieverslag-gehalte, waarbij je als lezer het gevoel krijgt dat ook voor de auteur zelf de reden van het opschrijven niet helemaal duidelijk meer was.
Doordat de verschillende vertelvormen niet lekker bij elkaar aansluiten, versterken ze elkaar niet goed. Het bindende element dat het boek lijkt te missen is een perspectief waarin de échte waarde van de eerstelijnspsycholoog voor de cliënt naar voren komt. De voordelen van de eerstelijnspsycholoog lijken evident: mensen krijgen zorg dicht bij huis door een hulpverlener die in nauw contact staat met hun huisarts en met andere hulpverleners in de buurt, lichte psychische klachten kunnen snel en relatief goedkoop worden behandeld én verergeren niet terwijl mensen maandenlang op een wachtlijst staan. Het is weliswaar duidelijk dat Bosch de intentie heeft om het belang van deze zaken naar voren te brengen, maar het lukt hem niet helemaal dit perspectief onder het voetlicht te brengen. Zo komt het belang van de eerstelijnspsycholoog weinig naar voren, terwijl de potentiële kracht van het boek juist daarin had gezeten: om als helder pamflet te dienen voor het bestaansrecht van de eerstelijnspsycholoog als beroepsgroep.
“Het lukt Bosch niet helemaal dit perspectief onder het voetlicht te brengen”
De belangrijkste waarde van Bosch’ boek zit hem in de beschrijvingen van politieke processen die zich afspelen in de ggz. Hij laat zien hoe kleine zorgverleners het steeds moeilijker krijgen omdat de politiek en grote ggz-instellingen het regime van maat en getal steeds verder de klinische praktijk induwen. Bosch staat voor een per- soonlijke en op maat-aanpak van psychische problematiek. Hij verzet zich tegen de van bovenaf doorgedrukte protocollen en richtlijnen die bepalen hoe iedere hulpverlener zijn werkwijze zou moeten inrichten. Bosch beschrijft hoe het minis- terie van Volksgezondheid een protocol, ontwikkeld door Indigo (een GBGGZ-verlener, onderdeel van Parnassia Groep) probeert op te leggen aan de hele eerstelijnspsychologie. Een interessant voorbeeld dat gezien zou kunnen worden als het effect van vergaande marktwerking: het model dat de politiek en
ggz-instellingen als meest efficiënt, goedkoop en evidence-based beschouwen moet de maatstaf worden voor alle psychologen. Daarmee komt de professionele maat onder druk te staan, en Bosch strijdt voor het behoud daarvan. Die mag als een inspiratie dienen voor toekomstige generaties hulpverleners.
Hoewel de boodschap van hun boeken vergelijkbaar is, staat de dagelijkse werkpraktijk die Frits Oostervink schetst in Help, de psychiater wordt gek mijlenver van die van Bosch vandaan. Als ouderenpsychiater in een psychiatrisch ziekenhuis is Oostervink meer arts dan psychotherapeut. De problemen waarmee Oostervink te maken krijgt zijn per definitie complex, omdat er bijna altijd sprake is van zowel lichamelijke als psychische problematiek bij zijn oudere clientèle. Voor Oostervink is de motivatie om dit boek te schrijven dat ‘het water hem aan de lippen staat,’ zoals hij schrijft aan zijn teammanager (inderdaad, ook deze hulpverlener verzuipt). Die manager bestookt hem continu met de laatste cijfers over zijn productiviteit en de mate waarin zijn werk gedeclareerd kan worden bij de zorgverzekeraar. De administratieve last stijgt in zo’n mate dat Oostervink gedurende de uren die eigenlijk voor onderzoek waren gereserveerd, en zelfs in zijn vrije uren, naar zijn werk komt om daar de papierwinkel weg te werken. Nadat zich door de verhoogde werkdruk een ‘bijna-calamiteit’ voordoet bij een van zijn patiënten, besluit hij dat de maat vol is en laat hij zijn teammanager weten geen nieuwe patiënten meer aan zijn caseload te willen toevoegen. Oostervinks managers nemen zijn klachten over de stijgende werkdruk lang niet serieus, waarop hij besluit om zijn tijdsbesteding een week lang nauwgezet bij te houden. Zijn resultaat is een gedetailleerd verslag van zijn werkweek, dat hij uiteindelijk heeft uitgewerkt tot dit boek.
“De manager bestookt hem met cijfers over zijn productiviteit en declarabele uren”
Oostervink heeft verschillende werkplekken. Hij werkt zowel op de polikliniek als in de kliniek ouderenpsychiatrie, en daarnaast brengt hij vaak bezoekjes aan verpleeghuizen om daar patiënten te ontvangen als consulterend psychiater. Als ouderenpsychiater is hij eindverantwoordelijke voor veel van de patiënten die bij zijn instelling in behandeling zijn. Sommige patiënten komt hij nauwelijks onder ogen omdat hij daar geen tijd voor weet te vinden, en die patiënten worden vooral gezien door sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Oostervink schetst een gedetailleerd en invoelbaar beeld van het werk als ouderenpsychiater door de nauwgezette beschrijvingen van zijn werkweek, en door de verschillende patiëntverhalen waar ook zijn tekst mee is doorspekt. De patiëntverhalen lijken hier functioneler dan bij Bosch: de opgetekende casussen tonen de complexiteit van de ouderenpsychiatrie. De complexe realiteit van de combinatie van somatische en psychiatrische klachten en de behandeling waar ook de familie van de patiënt vaak nog iets over te zeggen heeft, zijn per definitie slecht in het administratieve kadaster te drukken waarin voor iedere activiteit een vooraf gespecificeerd aantal behandelminuten staat. De frustratie die dit oplevert voor Oostervink voel je door de pagina’s heen.
Zowel Bosch als Oostervink doen een aanklacht tegen het systeem, al doen ze het beiden vanuit een andere hoek van de ggz. Hun aanklacht richt zich in het bijzonder op de marktwerking die steeds dieper de praktijk van de ggz-professional is ingeslopen. Terwijl Oostervink continu op zijn vingers wordt getikt omdat hij niet genoeg declarabele uren maakt, ziet Bosch zich als vertegenwoordiger van de eerstelijnspsychologie direct geconfronteerd met de besluiten die politici en verzekeraars nemen over de zorg. Beide auteurs stippen de corrumperende werking aan van de toenemende nadruk op winstmaximalisatie van zorgverzekeraars en grote ggz-instellingen. Vooral Oostervink weet goed invoelbaar te maken wat de desastreuze gevolgen hiervan zijn – niet alleen voor de ggz-professional die zijn werk goed probeert te doen, maar meer nog voor de patiënten die van hem of haar afhankelijk zijn. Oostervink ziet een oplossing in een vermindering van administratieve last en minder marktwerking in de zorg, Bosch ziet vooral heil in het afschaffen van de vergaande ‘protocolisering’ en het terugbrengen van de professionele maat. Beide boeken leggen bloot wat er mis is in de Nederlandse ggz en doen een allereerste aanzetje op weg naar een uitweg uit de impasse waar de
ggz-hulpverleners zich in bevinden. Een echte oplossing voor de problematiek die er speelt hebben ze daarmee nog niet gevonden, maar met het verschijnen van deze boeken is de noodklok duidelijk hoorbaar en onherroepelijk geluid. <<