De grenzen van mijn taal is een filosofisch essay waarin schrijfster en filosofe Eva Meijer het onderwerp depressie vanuit verschillende perspectieven belicht. Filosofen maken soms een onderscheid tussen verklaren en begrijpen – een theoretische verklaring over oorzaak en gevolg, en een meer empathisch begrijpen over hoe iets voor iemand voelt. Deze twee kanten van verklaren en begrijpen komen in De grenzen van mijn taal allebei aan bod. Zo haalt Meijer de ideeën van verschillende filosofische stromingen over emoties en het leven aan, en gaat zij in op de verschillende maatschappelijke opvattingen die er in de geschiedenis waren ten opzichte van psychische problematiek. Deze meer theoretische gedeeltes zijn verweven met autobiografische passages waarin Meijer openhartig vertelt over haar eigen depressies en haar vroegere worstelingen met een eetstoornis. Ondertussen komen schrijvers, filosofen en kunstenaars voorbij die ook met depressie of andere psychische klachten worstelden.
Het eerste wat opvalt aan dit essay is dat Eva Meijer een razend goede schrijfster is. Haar woordkeuze is origineel, haar taalgebruik haast poëtisch. Dat poëtische maakt wel dat haar woorden soms wat zweverig aandoen, bijvoorbeeld als zij schrijft: ‘Mijn grenzen zijn poreus, mijn huid is geen wand. Wat buiten is kan makkelijk binnenstromen, en wat in mij is, vindt altijd wel weer zijn weg naar buiten.’
Hoewel duidelijk is dat Meijer enorm veel weet over filosofie, lijkt haar achtergrondkennis op het gebied van de psychologie wat beperkt. Dat is jammer, want hierdoor mist zij soms raakvlakken tussen de filosofie en psychologie, die er wel degelijk zijn. Zo schrijft Meijer over de filosoof Merleau-Ponty, die beweert dat ‘het denken belichaamd is. Hoe en wat we denken wordt noodzakelijkerwijs altijd beïnvloed door ons fysieke in de wereld zijn.’ Ook binnen de Embodied Cognition wordt denken als ‘belichaamd’ gezien – we denken niet uitsluitend met onze hersenen, maar met ons hele lichaam. Het was fascinerend geweest als Meijer dit raakvlak tussen filosofie en psychologie benoemd had, en dieper was ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen de ideeën van Merleau-Ponty en de Embodied Cognition. Ook wanneer Meijer de functionele en structurele verschillen op het niveau van hersengebieden bespreekt die gevonden zijn tussen mensen met en zonder een depressie, blijkt haar kennis van de psychologie beperkt. Hier haalt Meijer correlatie en causaliteit door elkaar, als zij concludeert dat depressie de hersenen verandert. Ook doet ze naar mijn idee niet voldoende recht aan de plasticiteit van de hersenen als ze schrijft over een ‘verschrompelde hippocampus.’ Deze plasticiteit kan weliswaar tot uiting komen in ‘verschrompelde’ hersengebieden, maar zou – in elk geval in theorie – de hersenen ook kunnen ‘ontschrompelen’ tijdens periodes van herstel. Dit punt ontbreekt bij Meijer.
Toch laat dit essay ook de meerwaarde van filosofie voor psychologen zien, wanneer Meijer het denken over psychische ‘aandoeningen’ ter discussie stelt. Zij schrijft dat het spreken van ‘geestelijke gezondheid’ ook heel normatief kan zijn – wat veel verschilt van het gemiddelde wordt als ‘afwijkend’ beschouwd, en in veel gevallen gezien als iets dat ‘behandeld’ moet worden. Dit is een belangrijk punt, maar je krijgt soms het idee dat Meijer iets te makkelijk voorbijgaat aan het grote lijden waarmee psychische problematiek ook gepaard kan gaan, zoals wanneer zij schrijft over het verband tussen creativiteit en stemmingsstoornissen. Ook lijkt het wel wat tegenstrijdig als Meijer later in het essay schrijft over ‘normale mensen, die een leven zonder depressies hebben en niet de hele tijd zo verschrikkelijk hun best hoeven te doen.’
Meijer heeft in haar leven meerdere periodes gekend van grote en langdurige somberheid. Hoewel zij op het moment van schrijven niet zegt depressief te zijn, durft zij niet te hopen op volledig herstel en vreest zij de terugkeer van de depressie. De meer autobiografische passages zijn hiermee uitgesproken somber van toon en
kunnen aangrijpend zijn.
De grenzen van mijn taal draagt misschien niet direct bij aan het verklaren van depressie. Door de aangrijpende en indrukwekkende wijze waarop Eva Meijer de ervaring van deze grote somberheid beschrijft, kan dit boek misschien wel bijdragen aan het begrijpen van depressie.
‘De grenzen van mijn taal’ is voor €15,50 te verkrijgen bij boekhandel of site.
De grenzen van mijn taal is een filosofisch essay waarin schrijfster en filosofe Eva Meijer het onderwerp depressie vanuit verschillende perspectieven belicht. Filosofen maken soms een onderscheid tussen verklaren en begrijpen – een theoretische verklaring over oorzaak en gevolg, en een meer empathisch begrijpen over hoe iets voor iemand voelt. Deze twee kanten van verklaren en begrijpen komen in De grenzen van mijn taal allebei aan bod. Zo haalt Meijer de ideeën van verschillende filosofische stromingen over emoties en het leven aan, en gaat zij in op de verschillende maatschappelijke opvattingen die er in de geschiedenis waren ten opzichte van psychische problematiek. Deze meer theoretische gedeeltes zijn verweven met autobiografische passages waarin Meijer openhartig vertelt over haar eigen depressies en haar vroegere worstelingen met een eetstoornis. Ondertussen komen schrijvers, filosofen en kunstenaars voorbij die ook met depressie of andere psychische klachten worstelden.
Het eerste wat opvalt aan dit essay is dat Eva Meijer een razend goede schrijfster is. Haar woordkeuze is origineel, haar taalgebruik haast poëtisch. Dat poëtische maakt wel dat haar woorden soms wat zweverig aandoen, bijvoorbeeld als zij schrijft: ‘Mijn grenzen zijn poreus, mijn huid is geen wand. Wat buiten is kan makkelijk binnenstromen, en wat in mij is, vindt altijd wel weer zijn weg naar buiten.’
Hoewel duidelijk is dat Meijer enorm veel weet over filosofie, lijkt haar achtergrondkennis op het gebied van de psychologie wat beperkt. Dat is jammer, want hierdoor mist zij soms raakvlakken tussen de filosofie en psychologie, die er wel degelijk zijn. Zo schrijft Meijer over de filosoof Merleau-Ponty, die beweert dat ‘het denken belichaamd is. Hoe en wat we denken wordt noodzakelijkerwijs altijd beïnvloed door ons fysieke in de wereld zijn.’ Ook binnen de Embodied Cognition wordt denken als ‘belichaamd’ gezien – we denken niet uitsluitend met onze hersenen, maar met ons hele lichaam. Het was fascinerend geweest als Meijer dit raakvlak tussen filosofie en psychologie benoemd had, en dieper was ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen de ideeën van Merleau-Ponty en de Embodied Cognition. Ook wanneer Meijer de functionele en structurele verschillen op het niveau van hersengebieden bespreekt die gevonden zijn tussen mensen met en zonder een depressie, blijkt haar kennis van de psychologie beperkt. Hier haalt Meijer correlatie en causaliteit door elkaar, als zij concludeert dat depressie de hersenen verandert. Ook doet ze naar mijn idee niet voldoende recht aan de plasticiteit van de hersenen als ze schrijft over een ‘verschrompelde hippocampus.’ Deze plasticiteit kan weliswaar tot uiting komen in ‘verschrompelde’ hersengebieden, maar zou – in elk geval in theorie – de hersenen ook kunnen ‘ontschrompelen’ tijdens periodes van herstel. Dit punt ontbreekt bij Meijer.
Toch laat dit essay ook de meerwaarde van filosofie voor psychologen zien, wanneer Meijer het denken over psychische ‘aandoeningen’ ter discussie stelt. Zij schrijft dat het spreken van ‘geestelijke gezondheid’ ook heel normatief kan zijn – wat veel verschilt van het gemiddelde wordt als ‘afwijkend’ beschouwd, en in veel gevallen gezien als iets dat ‘behandeld’ moet worden. Dit is een belangrijk punt, maar je krijgt soms het idee dat Meijer iets te makkelijk voorbijgaat aan het grote lijden waarmee psychische problematiek ook gepaard kan gaan, zoals wanneer zij schrijft over het verband tussen creativiteit en stemmingsstoornissen. Ook lijkt het wel wat tegenstrijdig als Meijer later in het essay schrijft over ‘normale mensen, die een leven zonder depressies hebben en niet de hele tijd zo verschrikkelijk hun best hoeven te doen.’
Meijer heeft in haar leven meerdere periodes gekend van grote en langdurige somberheid. Hoewel zij op het moment van schrijven niet zegt depressief te zijn, durft zij niet te hopen op volledig herstel en vreest zij de terugkeer van de depressie. De meer autobiografische passages zijn hiermee uitgesproken somber van toon en
kunnen aangrijpend zijn.
De grenzen van mijn taal draagt misschien niet direct bij aan het verklaren van depressie. Door de aangrijpende en indrukwekkende wijze waarop Eva Meijer de ervaring van deze grote somberheid beschrijft, kan dit boek misschien wel bijdragen aan het begrijpen van depressie.
‘De grenzen van mijn taal’ is voor €15,50 te verkrijgen bij boekhandel of site.