Daar was ik dan, een frisse eerstejaars psychologiestudent. Soms was ik driftig aantekeningen aan het maken tijdens colleges, soms was ik, (met minstens evenveel concentratie), mijn Facebook-feed aan het afzoeken naar interessante content terwijl een hoorcollege plaatsvond in dezelfde ruimte. De papers, tentamens en opdrachten vlogen me regelmatig om de oren. Voor ik het wist waren mijn studievrienden getransformeerd in de mensen die ik het vaakst zag buiten studietijden om, en aan wie ik bijna alles toevertrouwde. Ik voegde me bij commissies en groepen die bij de universiteit hoorden (waaronder de Spiegeloog-redactie), en daarmee was mijn vervlechting met de universiteit volmaakt: ik zat tot over mijn oren in het studentenleven.
Ik was blij met mijn studiekeuze. Dat ben ik nog steeds. Het verschil met toen en nu is dat ik destijds niet in staat was om uit te leggen waarom ik voor psychologie gekozen had. Toch bijzonder, als je niet zo goed weet waarom je hetgeen doet waar je tot over je oren in beland bent. Het is de norm om aan studenten te vragen ‘waarom heb je voor deze studie gekozen?’, en ik heb respect voor mensen die deze vraag vanaf het begin adequaat kunnen beantwoorden. Ik was niet een van die mensen. Mijn antwoord zat toentertijd vol met clichés en afgezaagde verwoordingen. ‘Ik vind psychologie erg interessant’, bijvoorbeeld. Of: ‘Ik ben naar een proefcollege geweest voordat ik ging studeren, en het leek me gewoon leuk.’
Wat aan dit soort antwoorden opvalt, is dat er geen enkel besef van de toekomst aan vastkleeft. Ik maakte me geen greintje zorgen over wat ik later wilde doen met mijn studie. Ik had me overgegeven aan het lot en aan mijn eigen vermogen om op mijn pootjes terecht te komen. Wat ik dan wilde gaan doen als ik eenmaal afgestudeerd was? Dat maakte nog even niet uit. Dat was voor mij nooit waar het om draaide. Het zou gewoon vanzelf wel komen.
Gelukkig kwam het ook vanzelf. Pas tijdens de eindfase van mijn master begon het besef te dagen dat ik de klinische kant van psychologie het meest aansprekend vond én het meest bij mezelf vond passen. Na talloze gesprekken met mensen hierover en na een klinische stage in een ziekenhuis, heeft deze ambitie zich comfortabel genesteld in mijn hoofd. Wat blijkt? Het gevoel dat psychologie de juiste keuze voor me was bleek terecht te zijn, al wist ik niet altijd wat dat zou gaan betekenen.
En is dat niet hoe het leven soms gewoon loopt? Wat mij betreft heb je geen gedetailleerd vijfjarenplan nodig om je hart te volgen. Soms kom je er gaandeweg pas achter waarom je iets zo tof vond om te doen. Ik had vooraf heus mijn klauwen kunnen steken in een ambitie, waarbij de studie zou dienen als een instrument. Het is voor mij anders gelopen: de studie voelde goed, en nu weet ik ook nog ’ns wat ik ermee wil.
Als je ’t mij vraagt, is het geen tragedie als je nog niet eloquent kunt uitleggen (zowel tegenover jezelf als anderen) wat je van plan bent met dat diploma straks. Als het goed voelt om te doen, dan doe je het dus niet voor niets.
Daar was ik dan, een frisse eerstejaars psychologiestudent. Soms was ik driftig aantekeningen aan het maken tijdens colleges, soms was ik, (met minstens evenveel concentratie), mijn Facebook-feed aan het afzoeken naar interessante content terwijl een hoorcollege plaatsvond in dezelfde ruimte. De papers, tentamens en opdrachten vlogen me regelmatig om de oren. Voor ik het wist waren mijn studievrienden getransformeerd in de mensen die ik het vaakst zag buiten studietijden om, en aan wie ik bijna alles toevertrouwde. Ik voegde me bij commissies en groepen die bij de universiteit hoorden (waaronder de Spiegeloog-redactie), en daarmee was mijn vervlechting met de universiteit volmaakt: ik zat tot over mijn oren in het studentenleven.
Ik was blij met mijn studiekeuze. Dat ben ik nog steeds. Het verschil met toen en nu is dat ik destijds niet in staat was om uit te leggen waarom ik voor psychologie gekozen had. Toch bijzonder, als je niet zo goed weet waarom je hetgeen doet waar je tot over je oren in beland bent. Het is de norm om aan studenten te vragen ‘waarom heb je voor deze studie gekozen?’, en ik heb respect voor mensen die deze vraag vanaf het begin adequaat kunnen beantwoorden. Ik was niet een van die mensen. Mijn antwoord zat toentertijd vol met clichés en afgezaagde verwoordingen. ‘Ik vind psychologie erg interessant’, bijvoorbeeld. Of: ‘Ik ben naar een proefcollege geweest voordat ik ging studeren, en het leek me gewoon leuk.’
Wat aan dit soort antwoorden opvalt, is dat er geen enkel besef van de toekomst aan vastkleeft. Ik maakte me geen greintje zorgen over wat ik later wilde doen met mijn studie. Ik had me overgegeven aan het lot en aan mijn eigen vermogen om op mijn pootjes terecht te komen. Wat ik dan wilde gaan doen als ik eenmaal afgestudeerd was? Dat maakte nog even niet uit. Dat was voor mij nooit waar het om draaide. Het zou gewoon vanzelf wel komen.
Gelukkig kwam het ook vanzelf. Pas tijdens de eindfase van mijn master begon het besef te dagen dat ik de klinische kant van psychologie het meest aansprekend vond én het meest bij mezelf vond passen. Na talloze gesprekken met mensen hierover en na een klinische stage in een ziekenhuis, heeft deze ambitie zich comfortabel genesteld in mijn hoofd. Wat blijkt? Het gevoel dat psychologie de juiste keuze voor me was bleek terecht te zijn, al wist ik niet altijd wat dat zou gaan betekenen.
En is dat niet hoe het leven soms gewoon loopt? Wat mij betreft heb je geen gedetailleerd vijfjarenplan nodig om je hart te volgen. Soms kom je er gaandeweg pas achter waarom je iets zo tof vond om te doen. Ik had vooraf heus mijn klauwen kunnen steken in een ambitie, waarbij de studie zou dienen als een instrument. Het is voor mij anders gelopen: de studie voelde goed, en nu weet ik ook nog ’ns wat ik ermee wil.
Als je ’t mij vraagt, is het geen tragedie als je nog niet eloquent kunt uitleggen (zowel tegenover jezelf als anderen) wat je van plan bent met dat diploma straks. Als het goed voelt om te doen, dan doe je het dus niet voor niets.