Het is april 2020 en daarmee de vierde week die Nederland grotendeels thuis doorbrengt. Voor het schrijven van deze column heb ik eens lang en diep nagedacht over of de coronacrisis hier benoemd moet worden. Het is laaghangend fruit en de media staat er al zó vol mee dat het haast overkill wordt. Maar toch is het de overkoepelende ervaring die we allemaal delen op dit moment: we verkeren in een crisis.
Mijn bureau heb ik nu toch echt officieel omgedoopt tot knus kantoortje. Omringd door stapels boeken staat nu een nieuwe monitor, ik heb een toetsenbord én een muis, en daarmee is mijn laptop het hart geworden van een heel digitaal systeem. Ik drink geen cappuccino’s meer omdat ik niet kan uitvogelen hoe ik die zelf moet maken, dus moet zwarte koffie volstaan. Ik vouw elke dag mijn yoga-mat uit en laat me begeleiden door Adrienne, de YouTube yoga-instructeur. Ik laat me niet kisten door de weersomstandigheden, want mijn dagelijkse wandelingen houden me helder. Ik schrijf weer fictie, ik bekijk documentaires, ik begin aan nieuwe series.
Meestal word ik opgewekt wakker. Deze nieuwe routines zijn grote luxe. Ik hoef me geen zorgen te maken over mijn baan, ik ben niet ziek, niemand die ik ken is in gevaar. Met een frons lees ik de krant, soms bekijk ik de liveblog van de NOS. Ik leef mee met alle mensen die het wél heel zwaar hebben in deze tijd.
Soms word ik wakker en zit het allemaal al een beetje tegen. Dan mis ik de lieve mensen die altijd binnen handbereik waren, maar die ik nu alleen digitaal kan zien. Dan mis ik de drukte op kantoor, de collega’s die een werkdag kleurden. Dan mis ik simpele dingen, zoals bioscopen en zwembaden en parken. Op die dagen gaat de tijd langzaam en trek ik me terug. Dan zeg ik “kunnen we ook morgen bellen?”, zodat ik net iets eerder onder de dekens kan kruipen.
We zitten niet allemaal op precies dezelfde metaforische boot. Maar de bootjes varen wel op dezelfde wateren. We worden heen en weer geslingerd, we volgen de cijfers en de toespraken, we hopen op het beste. Als dit allemaal over is en de rook is opgeklaard, kunnen we elkaar allemaal aankijken en zeggen: “Ik ben blij dat het voorbij is.”
En laten we dan, met deze collectieve ervaring in acht genomen, samen heropbouwen.
Het is april 2020 en daarmee de vierde week die Nederland grotendeels thuis doorbrengt. Voor het schrijven van deze column heb ik eens lang en diep nagedacht over of de coronacrisis hier benoemd moet worden. Het is laaghangend fruit en de media staat er al zó vol mee dat het haast overkill wordt. Maar toch is het de overkoepelende ervaring die we allemaal delen op dit moment: we verkeren in een crisis.
Mijn bureau heb ik nu toch echt officieel omgedoopt tot knus kantoortje. Omringd door stapels boeken staat nu een nieuwe monitor, ik heb een toetsenbord én een muis, en daarmee is mijn laptop het hart geworden van een heel digitaal systeem. Ik drink geen cappuccino’s meer omdat ik niet kan uitvogelen hoe ik die zelf moet maken, dus moet zwarte koffie volstaan. Ik vouw elke dag mijn yoga-mat uit en laat me begeleiden door Adrienne, de YouTube yoga-instructeur. Ik laat me niet kisten door de weersomstandigheden, want mijn dagelijkse wandelingen houden me helder. Ik schrijf weer fictie, ik bekijk documentaires, ik begin aan nieuwe series.
Meestal word ik opgewekt wakker. Deze nieuwe routines zijn grote luxe. Ik hoef me geen zorgen te maken over mijn baan, ik ben niet ziek, niemand die ik ken is in gevaar. Met een frons lees ik de krant, soms bekijk ik de liveblog van de NOS. Ik leef mee met alle mensen die het wél heel zwaar hebben in deze tijd.
Soms word ik wakker en zit het allemaal al een beetje tegen. Dan mis ik de lieve mensen die altijd binnen handbereik waren, maar die ik nu alleen digitaal kan zien. Dan mis ik de drukte op kantoor, de collega’s die een werkdag kleurden. Dan mis ik simpele dingen, zoals bioscopen en zwembaden en parken. Op die dagen gaat de tijd langzaam en trek ik me terug. Dan zeg ik “kunnen we ook morgen bellen?”, zodat ik net iets eerder onder de dekens kan kruipen.
We zitten niet allemaal op precies dezelfde metaforische boot. Maar de bootjes varen wel op dezelfde wateren. We worden heen en weer geslingerd, we volgen de cijfers en de toespraken, we hopen op het beste. Als dit allemaal over is en de rook is opgeklaard, kunnen we elkaar allemaal aankijken en zeggen: “Ik ben blij dat het voorbij is.”
En laten we dan, met deze collectieve ervaring in acht genomen, samen heropbouwen.