De toerist is niet meer weg te denken uit Amsterdam, met ergernissen van de bewoners van dien. Heeft de stad dit beeld altijd al gehad? Hoe ziet de stad er tegenwoordig uit? Kan er nog een rem worden gezet op de hordes toeristen die de stad bezoeken en hoe ziet de toekomst eruit? In een drieluik artikelen breng ik toerisme in Amsterdam in kaart. Vandaag komt de huidige stand van zaken aan bod.
De toerist is niet meer weg te denken uit Amsterdam, met ergernissen van de bewoners van dien. Heeft de stad dit beeld altijd al gehad? Hoe ziet de stad er tegenwoordig uit? Kan er nog een rem worden gezet op de hordes toeristen die de stad bezoeken en hoe ziet de toekomst eruit? In een drieluik artikelen breng ik toerisme in Amsterdam in kaart. Vandaag komt de huidige stand van zaken aan bod.
Fotografie: Lisanne van der Velden
De huidige stand van zaken
Volgens de gemeente werd Amsterdam op 3 mei 2014 wakker als drukke stad (Kruyswijk, 2015). Dit kwam door een samenloop van omstandigheden: de Keukenhof stond in bloei, wat ook veel toeristen naar de stad brengt, rond 1 mei gebruiken veel toeristen hun vrije dagen om naar de stad te trekken en het beloofde een zonnig weekend met verschillende grote evenementen te worden. In de periode tussen Kerst en Oud en Nieuw in 2014 moest de Kalverstraat zelfs twintig minuten dicht, omdat er zo veel mensen in de straat waren dat klanten de winkels niet meer konden verlaten (de Vries, 2015).
Een gevolg van zulke toeristenstromen is dat op veel plekken de infrastructuur overbelast raakt (Nauta, 2018). Op cruciale bestemmingen gaan zowel de lokale bevolking als de reizigers gebukt onder de drukte. Volgens het organisatieadviesbureau Mckinsey & Company (Nauta, 2018) scoort de stad op intensiteit en drukte zo hoog dat de lokale bevolking erdoor vervreemd raakt. Er is overlast, lawaai en de woonlasten stijgen, waardoor het karakter in de wijken verandert en de bewoners vertrekken.
In de Groene Amsterdammer schreef de journalist en schrijver Joost de Vries (2015) vijf jaar geleden al: ‘Uiteindelijk is dat het lot van een stad die internationaal populair wil zijn: dat je delen van je stad verliest aan de toeristen.’ Ook classicus Ilja Leonard Pfeijffer is het hiermee eens. In zijn roman Grand Hotel Europa (2018) schrijft hij:
“Hoewel toerisme een verdienmodel is, of in ieder geval geacht wordt dat te zijn, en er voor veel toeristische bestemmingen ook geen alternatieve verdienmodellen voorhanden zijn, levert het ongemak op, richt het schade aan en is het voor de lokale bevolking een buitengewoon problematisch probleem. Daar kunnen jullie in Amsterdam inmiddels over meepraten. Een stad die zich uitlevert aan toerisme, verkoopt haar ziel. Terwijl toeristen bovenal op zoek zijn naar een authentieke ervaring, veroorzaakt hun aanwezigheid een teloorgang van de authenticiteit die ze begeren. Of die authenticiteit wordt op een weinig authentieke wijze speciaal voor hen gecreëerd. Toerisme vernietigt datgene waardoor het wordt aangetrokken. ”
In de roman over het oude continent noemt de hoofdpersoon, die dezelfde naam draagt als de schrijver, dat het in ons Europese bloed zit dat we iets pas waarde vinden hebben als het oud is en we boven alles een verleden willen hebben. Deze definitie van authenticiteit is volgens hem de vloek van het oude continent. Dit komt door het hele boek herhaaldelijk terug in pakkende zinnen als: ‘Je zou de geschiedenis van Europa kunnen beschrijven als een geschiedenis van terugverlangen naar de geschiedenis.’ en ‘In Europa leven en sterven we te midden van zoveel concrete sporen van de geschiedenis dat we zijn gaan denken dat ons verleden de kern is van onze identiteit.’ In andere delen van de wereld denken ze volgens Ilja niet zo. Als Japanners een oud huis erven breken ze het af om er een fris nieuw huis voor in de plaats te zetten. Arabieren vinden oude steden vies en volgens Russen is een historisch straatbeeld armoedig en een teken van economische stagnatie.
In Grand Hotel Europa, het hotel waar de hoofdpersoon Ilja verblijft, gelegen in Noordwest-Italië, is deze tegenstrijdigheid tussen Europa en andere continenten duidelijk zichtbaar. Sinds de kapitaalkrachtige Chinees meneer Wang eigenaar is geworden veranderde het van een plek waar prinsessen, gravinnen, ambassadeurs en grootindustriëlen in en uit stroomden, waar het rinkelden van de juwelen en ruiste van de baljurken, naar een decor waar de Europese tradities nog Europeser zijn dan de Europeanen ze zelf kennen. Het hotel gebruikt Pfeijffer door het hele boek heen als metafoor voor het continent dat volgens hem in het verleden leeft:
“ De liefde van mijn leven leeft in mijn verleden. Dat is ondanks de alliteratie een vreselijke zin om te moeten schrijven. Ik wil niet net als het hotel waar ik verblijf en het continent waarnaar het is vernoemd tot de conclusie komen dat de beste tijd achter mij ligt en dat ik van de toekomst weinig meer te verwachten heb dan teren op mijn verleden. ”
Ook Amsterdam laat Pfeijffer aan bod komen, wanneer Ilja voor een documentaire over massatoerisme daar de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing interviewt. Eenmaal in Amsterdam aangekomen gaat hij in de Warmoestraat Chinees eten met zijn uitgever Peter. Ilja vertelt zijn uitgever expliciet dat het boek, dat hij schrijft over zijn eigen bevindingen tijdens de documentaire, niet over toerisme moet gaan, waarbij hij ook de verstrikking van Europa in het verleden raakt:
“Toeristen zijn slechts het symptoom van iets groters en ernstigers, zoals gasten op een begrafenis een symptoom zijn van de dood. Dat wil ik in mijn boek onderzoeken. Het moet gaan over Europa, de Europese identiteit, die verstrikt is in het verleden, en over de uitverkoop van dat verleden op een geglobaliseerde markt bij gebrek aan geloofwaardige alternatieven. Het moet een liefdesverklaring worden aan Europa vanwege wat het ooit was, dat op dit moment vanwege wat het ooit was onder de voet wordt gelopen door de laatste en definitieve barbaarse invasie. Het wordt een triest boek over het einde van een cultuur. ”
Kunstredacteur Floor Milikowski beschrijft in De Groene Amsterdammer (2016) dat Amsterdam in een vicieuze cirkel beland is. Doordat het winkelgedrag in de stad verandert, is er in de binnenstad steeds minder klandizie voor de gewone bakker, kaasboer of boekenwinkel. Tegelijkertijd zorgt de sterke toename van toerisme voor een groeiende markt voor ijs, wafels, kaas en internationale ketens zoals Prada, Starbucks en Magnum. Hoe meer het aanbod zich richt op toeristen, hoe meer Amsterdammers de binnenstad mijden. Winkels en horeca gericht op bewoners moeten hun deuren sluiten en plaatsmaken voor toeristenwinkels en internationale ketens. Daardoor trekt de binnenstad nog meer toeristen aan en mijden meer bewoners de binnenstad.
Jan van der Borg (Milikowski, 2016), hoogleraar toerisme aan de universiteiten van Venetië en Leuven, deed begin jaren negentig onderzoek naar de potentiële gevolgen van de toenemende toeristenstroom in Amsterdam en een aantal andere Europese steden. Hij gaat hierbij uit van twee theoretische principes: de tragedy of the commons en de life-cycle theorie. De tragedy of the commons is in de jaren zestig beschreven door de Amerikaanse bioloog Garrett Hardin. Het klassieke voorbeeld is van een weiland waar verschillende boeren hun koeien laten grazen. Als een boer een koe toevoegt, levert hem dat individueel een positief economisch effect op. Hoe meer koeien een boer bezit, des te meer melk en inkomsten. Het levert het collectief echter een negatief economisch effect op, omdat er per koe minder gras beschikbaar is. Minder gras per koe betekent ook minder melk en inkomsten per koe. Zolang de kosten lager zijn dan de opbrengsten is het voor een boer lonend om koeien toe te blijven voegen. Aangezien iedere boer zo denkt en dus koeien blijft toevoegen, wordt vanzelf het punt van overbegrazing bereikt. Het gras is op, de melk stroomt niet meer en de inkomsten verdampen, terwijl de kosten blijven.
Dit kan vergeleken worden met toerisme in een stad als Amsterdam. Slimme ondernemers kunnen miljoenen verdienen door zoveel mogelijk toeristen naar de stad te laten komen. Dit levert collectief echter een negatief economisch effect op, omdat er heel veel toeristen gebruik maken van de publieke ruimte. Door de ondernemers wordt het punt van overbegrazing bereikt. De publieke ruimte wordt uitgeput. En het zijn niet de slimme ondernemers zelf die deze kosten onderhouden, maar de Amsterdamse bevolking en ondernemers, die amper bijdragen aan de uitputting.
“Voor de grote ondernemers in de toeristische sector is een winkel op een verleidelijke locatie tegenwoordig niet meer per se een plek om producten te verkopen, maar vooral een reclamebord”
Milikowski2016
Het tweede theoretische principe van Van der Borg (Milikowski, 2016), de life-cycle theorie, werd in 1980 ontwikkeld door geograaf Richard Butler en gaat uit van drie fases. In de eerste fase wordt een land, natuurgebied of stad voor het eerst ontdekt als interessante bestemming door een aantal avontuurlijke reizigers. In de tweede fase speelt de bestemming in op deze interesse door het aanleggen van faciliteiten als hotels, een luchthaven, stations en culturele voorzieningen. Hierdoor groeit de bezoekersstroom en de toegevoegde waarde aan de economie is groot. In de derde fase ontstaat het massatoerisme en ontwikkelt de bestemming zich tot een volwaardige attractie.
Volgens Van der Borg (Milikowski, 2016) bevindt Amsterdam zich inmiddels in de derde fase. Het probleem in de tweede fase is dat de verhouding tussen vraag en aanbod uit balans raakt. Grote musea hebben lange rijen en leuke winkelstraten raken overvol. Daarnaast trekken in deze fase een steeds grotere groep dagjesmensen, low-budgetzoekers en cruiseschippassagiers naar de stad die het niet zoveel uitmaken wat ze daar doen. Dit zijn grote groepen die veel overlast veroorzaken en weinig uitgeven. Op de behoefte van deze groeiende groep spelen grote ondernemers in de toeristische sector, zoals Tours Tickets, de Ice Bakery en de attractie This is Holland, in.
Voor de grote ondernemers in de toeristische sector is een winkel op een verleidelijke locatie tegenwoordig niet meer per se een plek om producten te verkopen, maar vooral een reclamebord (Milikowski, 2016). De huurprijs wordt hierdoor niet meer bepaald door de potentiële omzet in dat winkelpand, maar hangt samen met een veel bredere commerciële waarde. Het gaat om zichtbaarheid en aanwezig zijn. Daar wordt grof geld voor betaald en dat weten de slimme handelaren op de Amsterdamse vastgoedmarkt maar al te goed. Met een feilloos gevoel voor markt kochten vastgoedeigenaren en –handelaren eind jaren negentig in razend tempo panden op in de 9 straatjes, Het doel was om zo snel mogelijk huren te verhogen en oude ondernemers te vervangen door nieuwe winkeliers die meer konden betalen. In hun koopwoede houden deze handelaren echter geen rekening met de stad, de buurt en haar inwoners. Zo verdwijnen de kleine, lokale ondernemers die iets proberen toe te voegen aan het aanbod, terwijl de grote ondernemers in de toeristische sector bakken met geld verdienen. Er vindt overexploitatie van de stad plaats en de leefbaarheid en het vestigingsklimaat van de stad komt in het geding.
“Als iedereen de huurprijs verhoogt, wordt iedereen rijker.”
Het snel opkopen van veel panden tegelijk in dezelfde straat is een bewuste strategie is om de huurprijzen kunstmatig op te drijven (Milikowski, 2016). Vaak worden huurcontracten van winkels en horeca afgesloten voor vijf, soms tien jaar. Als het contract verloopt mag de pandeigenaar een nieuwe prijs bepalen, die overeenkomt met de op dat moment geldende huurprijzen. Om de geldende marktprijs te bepalen, wordt gekeken naar vergelijkbare winkels in de omgeving. Als een eigenaar meerdere panden in hetzelfde gebied bezit, kan hij de prijzen overal verhogen, waardoor hij zelf een geheel nieuwe, hogere prijsstandaard creëert. Vaak worden er ook tussen verschillende handelaren onderling afspraken gemaakt om het effect te versterken. Als iedereen de huurprijs verhoogt, wordt iedereen rijker. Oude ondernemers worden vervangen voor nieuwe, die de opgehoogde huurprijs wel kunnen betalen. Het komt er vaak op neer dat er internationale ketens in de historische panden terechtkomen. De enige Nederlandse winkeliers die de prijsstijging overleven zijn degene die zelf de eigenaar van het pand zijn. In 2015 lag de huurprijs voor nieuwe huurders in de 9 straatjes op zeven- tot twaalfhonderd euro per vierkante meter. Wat neerkomt op gemiddeld 5300 euro per maand. Daarbovenop is honderdduizend euro betalen voor alleen het overnemen van een huurcontract geen uitzondering.
Het zijn niet alleen vastgoedeigenaren die de huurprijzen opdrijven, ook bedrijven als Airbnb doen hieraan mee, legt de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing aan Ilja uit. De stijging van de huurprijzen brengt slimme jongens naar de markt, waardoor huurprijzen nog hoger worden en ook de Amsterdammers zelf voor geld gaan kiezen, zij verkopen hun pand en verdwijnen uit de stad. Hun panden zijn dan voorgoed in de handen van de toeristenbranche beland en worden voor bewoning onbereikbaar. Airbnb hoeft zich niet aan allemaal regels, voor bijvoorbeeld brandveiligheid en hygiëne, te houden zoals hotels, waardoor mensen er goedkoper kunnen overnachten. Bijna twee derde van de woningen die via Airbnb te huur worden aangeboden is in de handen van eigenaren die meerdere panden bezitten. Het geld wordt verdiend door de grote vastgoedhandelaren en Airbnb. Het hoofdkantoor van Airbnb is gevestigd in San Francisco en daar helpen ze niet mee om de problemen onder controle te krijgen, want zij worden er juist rijk van. Hierdoor beschikt Amsterdam niet eens over concrete cijfers en een verbod op Airbnb blijkt juridisch niet houdbaar. De ambtenaar voor citymarketing waarschuwt dat dit op de al vrij korte termijn onvermijdelijk leidt tot het scenario waarin de inwoners van de stad zich transformeren tot een dienende klasse, die ter beschikking staat van de toeristen in het centrum. In steden als Florence, Venetië, Athene en Lissabon is dit al het geval.
Volgens de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing is voor deze arme steden de verleiding groot om dit scenario als een oplossing te zien in plaats van een probleem. De steden genereren nauwelijks inkomsten buiten de toeristensector. Maar in Amsterdam hebben we volgens de ambtenaar misschien nog net genoeg nevenactiviteiten naast de toeristische om ons de luxe te permitteren over een alternatief na te denken. Het is te hopen dat Amsterdam niet net als Venetië in een neerwaartse spiraal ondergaat aan haar eigen succes. Daar wordt het schitterende werelderfgoed aangetast door de toerist die erop afkomt. De toerist zelf kan daar vaak weinig aan doen. Zelfs als hij het liefst authentieke winkels en restaurants bezoekt draagt hij bij aan de prijsstijging van de grond, wat ervoor zorgt dat er op den duur alleen nog maar grote winkel- en fastfoodketens kunnen vestigen. De prijzen zijn er te hoog geworden, doordat een rijke groep internationale mensen huizen opkoopt waar ze slechts af en toe verblijven en het normale stedelijke leven, zoals bakkers, scholen, ziekenhuizen en speelplaatsen, is er verdwenen. De inwoners hebben maar twee opties; passief ondergaan dat hun leefomgeving steeds onleefbaarder wordt of vertrekken uit de stad. Overnachten is voor toeristen niet meer aantrekkelijk, veel mensen verlaten de stad ’s avonds weer, wat geleid heeft tot een extreme daling van het aantal hotelgasten. Er zijn nauwelijks inkomsten van toeristenbelasting terwijl de druk op de publieke ruimte groot blijft. In dertig jaar is de bevolking er gehalveerd, waar Venetië zelfs een naam aan heeft gegeven: Ven-exodus (van Dijk, 2013; Nauta, 2018; de Vries, 2015). Ilja, die voor het werk van zijn vriendin Clio naar Venetië is verhuisd, ziet ook in dat de stad vergane glorie is:
“Venetië is een stad die niet meer bestaat. De stad Venetië is als het Troje van Aeneas, een stad die was en die al bezig is een mythe te worden. Zij zinkt weg in de lagune als een schitterende herinnering aan de stad die zij ooit was. Wie haar bezoekt, bezoekt haar ter nagedachtenis aan vroegere bezoekers. Hij vertraagt zijn tred en gaat op zoek naar herinneringen aan de herinneringen van de doden. ”
Voor de lokale bevolking is het amper meer leefbaar in de stad:
“Bovendien moest ik hele voetreizen ondernemen voor de dagelijkse boodschappen. Voor een authentiek, in China gefabriceerd, Venetiaans carnavalsmasker kon ik op elke straathoek terecht, maar winkels die banale producten als yoghurt, afwasmiddel en verse tomaten verkochten, waren dun gezaaid. ”
Venetië heeft haar ziel duidelijk allang verloren. Of voor Amsterdam hetzelfde geldt verschillen de meningen over. Is het in Amsterdam nog mogelijk om op de rem te trappen?
Lees het vervolg over de toekomst van het toerisme volgende week!
Bronnen
– Van Dijk, M. (2013). Verwoest toerisme schoonheid? Trouw. Geraadpleegd op 18 februari 2020 van https://www.trouw.nl/nieuws/verwoest-toerisme-schoonheid~b4b721d0/
– Kruyswijk, M. (2015). De dag dat de drukte in Amsterdam een probleem werd. Het Parool. Geraadpleegd op 18 februari 2020 van https://www.parool.nl/nieuws/de-dag-dat-de-drukte-in-amsterdam-een-probleem-werd~b4e935b2/
– Milikowski, F. (2016). Amsterdam als koelkastmagneetje. De Groene Amsterdammer. Geraadpleegd op 25 februari 2020 van https://www.groene.nl/artikel/amsterdam-als-koelkastmagneetje
– Nauta, H. (2018). Een miljard potentiële bezoekers, daarvan krijgt zelfs de reisbranche het benauwd. Trouw Geraadpleegd op 25 februari 2020 van https://www.trouw.nl/nieuws/een-miljard-potentiele-toeristen-daarvan-krijgt-zelfs-de-reisbranche-het-benauwd~b865bdef/
– Pfeijffer, I. L. (2018). Grand Hotel Europa (1e-3e druk). Amsterdam, Nederland: Uitgeverij De Arbeiderspers
– De Vries, J. (2015). Toeristen, go home! De Groene Amsterdammer. Geraadpleegd op 18 februari 2020 van https://www.groene.nl/artikel/toeristen-go-home
De huidige stand van zaken
Volgens de gemeente werd Amsterdam op 3 mei 2014 wakker als drukke stad (Kruyswijk, 2015). Dit kwam door een samenloop van omstandigheden: de Keukenhof stond in bloei, wat ook veel toeristen naar de stad brengt, rond 1 mei gebruiken veel toeristen hun vrije dagen om naar de stad te trekken en het beloofde een zonnig weekend met verschillende grote evenementen te worden. In de periode tussen Kerst en Oud en Nieuw in 2014 moest de Kalverstraat zelfs twintig minuten dicht, omdat er zo veel mensen in de straat waren dat klanten de winkels niet meer konden verlaten (de Vries, 2015).
Een gevolg van zulke toeristenstromen is dat op veel plekken de infrastructuur overbelast raakt (Nauta, 2018). Op cruciale bestemmingen gaan zowel de lokale bevolking als de reizigers gebukt onder de drukte. Volgens het organisatieadviesbureau Mckinsey & Company (Nauta, 2018) scoort de stad op intensiteit en drukte zo hoog dat de lokale bevolking erdoor vervreemd raakt. Er is overlast, lawaai en de woonlasten stijgen, waardoor het karakter in de wijken verandert en de bewoners vertrekken.
In de Groene Amsterdammer schreef de journalist en schrijver Joost de Vries (2015) vijf jaar geleden al: ‘Uiteindelijk is dat het lot van een stad die internationaal populair wil zijn: dat je delen van je stad verliest aan de toeristen.’ Ook classicus Ilja Leonard Pfeijffer is het hiermee eens. In zijn roman Grand Hotel Europa (2018) schrijft hij:
“Hoewel toerisme een verdienmodel is, of in ieder geval geacht wordt dat te zijn, en er voor veel toeristische bestemmingen ook geen alternatieve verdienmodellen voorhanden zijn, levert het ongemak op, richt het schade aan en is het voor de lokale bevolking een buitengewoon problematisch probleem. Daar kunnen jullie in Amsterdam inmiddels over meepraten. Een stad die zich uitlevert aan toerisme, verkoopt haar ziel. Terwijl toeristen bovenal op zoek zijn naar een authentieke ervaring, veroorzaakt hun aanwezigheid een teloorgang van de authenticiteit die ze begeren. Of die authenticiteit wordt op een weinig authentieke wijze speciaal voor hen gecreëerd. Toerisme vernietigt datgene waardoor het wordt aangetrokken. ”
In de roman over het oude continent noemt de hoofdpersoon, die dezelfde naam draagt als de schrijver, dat het in ons Europese bloed zit dat we iets pas waarde vinden hebben als het oud is en we boven alles een verleden willen hebben. Deze definitie van authenticiteit is volgens hem de vloek van het oude continent. Dit komt door het hele boek herhaaldelijk terug in pakkende zinnen als: ‘Je zou de geschiedenis van Europa kunnen beschrijven als een geschiedenis van terugverlangen naar de geschiedenis.’ en ‘In Europa leven en sterven we te midden van zoveel concrete sporen van de geschiedenis dat we zijn gaan denken dat ons verleden de kern is van onze identiteit.’ In andere delen van de wereld denken ze volgens Ilja niet zo. Als Japanners een oud huis erven breken ze het af om er een fris nieuw huis voor in de plaats te zetten. Arabieren vinden oude steden vies en volgens Russen is een historisch straatbeeld armoedig en een teken van economische stagnatie.
In Grand Hotel Europa, het hotel waar de hoofdpersoon Ilja verblijft, gelegen in Noordwest-Italië, is deze tegenstrijdigheid tussen Europa en andere continenten duidelijk zichtbaar. Sinds de kapitaalkrachtige Chinees meneer Wang eigenaar is geworden veranderde het van een plek waar prinsessen, gravinnen, ambassadeurs en grootindustriëlen in en uit stroomden, waar het rinkelden van de juwelen en ruiste van de baljurken, naar een decor waar de Europese tradities nog Europeser zijn dan de Europeanen ze zelf kennen. Het hotel gebruikt Pfeijffer door het hele boek heen als metafoor voor het continent dat volgens hem in het verleden leeft:
“ De liefde van mijn leven leeft in mijn verleden. Dat is ondanks de alliteratie een vreselijke zin om te moeten schrijven. Ik wil niet net als het hotel waar ik verblijf en het continent waarnaar het is vernoemd tot de conclusie komen dat de beste tijd achter mij ligt en dat ik van de toekomst weinig meer te verwachten heb dan teren op mijn verleden. ”
Ook Amsterdam laat Pfeijffer aan bod komen, wanneer Ilja voor een documentaire over massatoerisme daar de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing interviewt. Eenmaal in Amsterdam aangekomen gaat hij in de Warmoestraat Chinees eten met zijn uitgever Peter. Ilja vertelt zijn uitgever expliciet dat het boek, dat hij schrijft over zijn eigen bevindingen tijdens de documentaire, niet over toerisme moet gaan, waarbij hij ook de verstrikking van Europa in het verleden raakt:
“Toeristen zijn slechts het symptoom van iets groters en ernstigers, zoals gasten op een begrafenis een symptoom zijn van de dood. Dat wil ik in mijn boek onderzoeken. Het moet gaan over Europa, de Europese identiteit, die verstrikt is in het verleden, en over de uitverkoop van dat verleden op een geglobaliseerde markt bij gebrek aan geloofwaardige alternatieven. Het moet een liefdesverklaring worden aan Europa vanwege wat het ooit was, dat op dit moment vanwege wat het ooit was onder de voet wordt gelopen door de laatste en definitieve barbaarse invasie. Het wordt een triest boek over het einde van een cultuur. ”
Kunstredacteur Floor Milikowski beschrijft in De Groene Amsterdammer (2016) dat Amsterdam in een vicieuze cirkel beland is. Doordat het winkelgedrag in de stad verandert, is er in de binnenstad steeds minder klandizie voor de gewone bakker, kaasboer of boekenwinkel. Tegelijkertijd zorgt de sterke toename van toerisme voor een groeiende markt voor ijs, wafels, kaas en internationale ketens zoals Prada, Starbucks en Magnum. Hoe meer het aanbod zich richt op toeristen, hoe meer Amsterdammers de binnenstad mijden. Winkels en horeca gericht op bewoners moeten hun deuren sluiten en plaatsmaken voor toeristenwinkels en internationale ketens. Daardoor trekt de binnenstad nog meer toeristen aan en mijden meer bewoners de binnenstad.
Jan van der Borg (Milikowski, 2016), hoogleraar toerisme aan de universiteiten van Venetië en Leuven, deed begin jaren negentig onderzoek naar de potentiële gevolgen van de toenemende toeristenstroom in Amsterdam en een aantal andere Europese steden. Hij gaat hierbij uit van twee theoretische principes: de tragedy of the commons en de life-cycle theorie. De tragedy of the commons is in de jaren zestig beschreven door de Amerikaanse bioloog Garrett Hardin. Het klassieke voorbeeld is van een weiland waar verschillende boeren hun koeien laten grazen. Als een boer een koe toevoegt, levert hem dat individueel een positief economisch effect op. Hoe meer koeien een boer bezit, des te meer melk en inkomsten. Het levert het collectief echter een negatief economisch effect op, omdat er per koe minder gras beschikbaar is. Minder gras per koe betekent ook minder melk en inkomsten per koe. Zolang de kosten lager zijn dan de opbrengsten is het voor een boer lonend om koeien toe te blijven voegen. Aangezien iedere boer zo denkt en dus koeien blijft toevoegen, wordt vanzelf het punt van overbegrazing bereikt. Het gras is op, de melk stroomt niet meer en de inkomsten verdampen, terwijl de kosten blijven.
Dit kan vergeleken worden met toerisme in een stad als Amsterdam. Slimme ondernemers kunnen miljoenen verdienen door zoveel mogelijk toeristen naar de stad te laten komen. Dit levert collectief echter een negatief economisch effect op, omdat er heel veel toeristen gebruik maken van de publieke ruimte. Door de ondernemers wordt het punt van overbegrazing bereikt. De publieke ruimte wordt uitgeput. En het zijn niet de slimme ondernemers zelf die deze kosten onderhouden, maar de Amsterdamse bevolking en ondernemers, die amper bijdragen aan de uitputting.
“Voor de grote ondernemers in de toeristische sector is een winkel op een verleidelijke locatie tegenwoordig niet meer per se een plek om producten te verkopen, maar vooral een reclamebord”
Milikowski2016
Het tweede theoretische principe van Van der Borg (Milikowski, 2016), de life-cycle theorie, werd in 1980 ontwikkeld door geograaf Richard Butler en gaat uit van drie fases. In de eerste fase wordt een land, natuurgebied of stad voor het eerst ontdekt als interessante bestemming door een aantal avontuurlijke reizigers. In de tweede fase speelt de bestemming in op deze interesse door het aanleggen van faciliteiten als hotels, een luchthaven, stations en culturele voorzieningen. Hierdoor groeit de bezoekersstroom en de toegevoegde waarde aan de economie is groot. In de derde fase ontstaat het massatoerisme en ontwikkelt de bestemming zich tot een volwaardige attractie.
Volgens Van der Borg (Milikowski, 2016) bevindt Amsterdam zich inmiddels in de derde fase. Het probleem in de tweede fase is dat de verhouding tussen vraag en aanbod uit balans raakt. Grote musea hebben lange rijen en leuke winkelstraten raken overvol. Daarnaast trekken in deze fase een steeds grotere groep dagjesmensen, low-budgetzoekers en cruiseschippassagiers naar de stad die het niet zoveel uitmaken wat ze daar doen. Dit zijn grote groepen die veel overlast veroorzaken en weinig uitgeven. Op de behoefte van deze groeiende groep spelen grote ondernemers in de toeristische sector, zoals Tours Tickets, de Ice Bakery en de attractie This is Holland, in.
Voor de grote ondernemers in de toeristische sector is een winkel op een verleidelijke locatie tegenwoordig niet meer per se een plek om producten te verkopen, maar vooral een reclamebord (Milikowski, 2016). De huurprijs wordt hierdoor niet meer bepaald door de potentiële omzet in dat winkelpand, maar hangt samen met een veel bredere commerciële waarde. Het gaat om zichtbaarheid en aanwezig zijn. Daar wordt grof geld voor betaald en dat weten de slimme handelaren op de Amsterdamse vastgoedmarkt maar al te goed. Met een feilloos gevoel voor markt kochten vastgoedeigenaren en –handelaren eind jaren negentig in razend tempo panden op in de 9 straatjes, Het doel was om zo snel mogelijk huren te verhogen en oude ondernemers te vervangen door nieuwe winkeliers die meer konden betalen. In hun koopwoede houden deze handelaren echter geen rekening met de stad, de buurt en haar inwoners. Zo verdwijnen de kleine, lokale ondernemers die iets proberen toe te voegen aan het aanbod, terwijl de grote ondernemers in de toeristische sector bakken met geld verdienen. Er vindt overexploitatie van de stad plaats en de leefbaarheid en het vestigingsklimaat van de stad komt in het geding.
“Als iedereen de huurprijs verhoogt, wordt iedereen rijker.”
Het snel opkopen van veel panden tegelijk in dezelfde straat is een bewuste strategie is om de huurprijzen kunstmatig op te drijven (Milikowski, 2016). Vaak worden huurcontracten van winkels en horeca afgesloten voor vijf, soms tien jaar. Als het contract verloopt mag de pandeigenaar een nieuwe prijs bepalen, die overeenkomt met de op dat moment geldende huurprijzen. Om de geldende marktprijs te bepalen, wordt gekeken naar vergelijkbare winkels in de omgeving. Als een eigenaar meerdere panden in hetzelfde gebied bezit, kan hij de prijzen overal verhogen, waardoor hij zelf een geheel nieuwe, hogere prijsstandaard creëert. Vaak worden er ook tussen verschillende handelaren onderling afspraken gemaakt om het effect te versterken. Als iedereen de huurprijs verhoogt, wordt iedereen rijker. Oude ondernemers worden vervangen voor nieuwe, die de opgehoogde huurprijs wel kunnen betalen. Het komt er vaak op neer dat er internationale ketens in de historische panden terechtkomen. De enige Nederlandse winkeliers die de prijsstijging overleven zijn degene die zelf de eigenaar van het pand zijn. In 2015 lag de huurprijs voor nieuwe huurders in de 9 straatjes op zeven- tot twaalfhonderd euro per vierkante meter. Wat neerkomt op gemiddeld 5300 euro per maand. Daarbovenop is honderdduizend euro betalen voor alleen het overnemen van een huurcontract geen uitzondering.
Het zijn niet alleen vastgoedeigenaren die de huurprijzen opdrijven, ook bedrijven als Airbnb doen hieraan mee, legt de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing aan Ilja uit. De stijging van de huurprijzen brengt slimme jongens naar de markt, waardoor huurprijzen nog hoger worden en ook de Amsterdammers zelf voor geld gaan kiezen, zij verkopen hun pand en verdwijnen uit de stad. Hun panden zijn dan voorgoed in de handen van de toeristenbranche beland en worden voor bewoning onbereikbaar. Airbnb hoeft zich niet aan allemaal regels, voor bijvoorbeeld brandveiligheid en hygiëne, te houden zoals hotels, waardoor mensen er goedkoper kunnen overnachten. Bijna twee derde van de woningen die via Airbnb te huur worden aangeboden is in de handen van eigenaren die meerdere panden bezitten. Het geld wordt verdiend door de grote vastgoedhandelaren en Airbnb. Het hoofdkantoor van Airbnb is gevestigd in San Francisco en daar helpen ze niet mee om de problemen onder controle te krijgen, want zij worden er juist rijk van. Hierdoor beschikt Amsterdam niet eens over concrete cijfers en een verbod op Airbnb blijkt juridisch niet houdbaar. De ambtenaar voor citymarketing waarschuwt dat dit op de al vrij korte termijn onvermijdelijk leidt tot het scenario waarin de inwoners van de stad zich transformeren tot een dienende klasse, die ter beschikking staat van de toeristen in het centrum. In steden als Florence, Venetië, Athene en Lissabon is dit al het geval.
Volgens de ambtenaar verantwoordelijk voor citymarketing is voor deze arme steden de verleiding groot om dit scenario als een oplossing te zien in plaats van een probleem. De steden genereren nauwelijks inkomsten buiten de toeristensector. Maar in Amsterdam hebben we volgens de ambtenaar misschien nog net genoeg nevenactiviteiten naast de toeristische om ons de luxe te permitteren over een alternatief na te denken. Het is te hopen dat Amsterdam niet net als Venetië in een neerwaartse spiraal ondergaat aan haar eigen succes. Daar wordt het schitterende werelderfgoed aangetast door de toerist die erop afkomt. De toerist zelf kan daar vaak weinig aan doen. Zelfs als hij het liefst authentieke winkels en restaurants bezoekt draagt hij bij aan de prijsstijging van de grond, wat ervoor zorgt dat er op den duur alleen nog maar grote winkel- en fastfoodketens kunnen vestigen. De prijzen zijn er te hoog geworden, doordat een rijke groep internationale mensen huizen opkoopt waar ze slechts af en toe verblijven en het normale stedelijke leven, zoals bakkers, scholen, ziekenhuizen en speelplaatsen, is er verdwenen. De inwoners hebben maar twee opties; passief ondergaan dat hun leefomgeving steeds onleefbaarder wordt of vertrekken uit de stad. Overnachten is voor toeristen niet meer aantrekkelijk, veel mensen verlaten de stad ’s avonds weer, wat geleid heeft tot een extreme daling van het aantal hotelgasten. Er zijn nauwelijks inkomsten van toeristenbelasting terwijl de druk op de publieke ruimte groot blijft. In dertig jaar is de bevolking er gehalveerd, waar Venetië zelfs een naam aan heeft gegeven: Ven-exodus (van Dijk, 2013; Nauta, 2018; de Vries, 2015). Ilja, die voor het werk van zijn vriendin Clio naar Venetië is verhuisd, ziet ook in dat de stad vergane glorie is:
“Venetië is een stad die niet meer bestaat. De stad Venetië is als het Troje van Aeneas, een stad die was en die al bezig is een mythe te worden. Zij zinkt weg in de lagune als een schitterende herinnering aan de stad die zij ooit was. Wie haar bezoekt, bezoekt haar ter nagedachtenis aan vroegere bezoekers. Hij vertraagt zijn tred en gaat op zoek naar herinneringen aan de herinneringen van de doden. ”
Voor de lokale bevolking is het amper meer leefbaar in de stad:
“Bovendien moest ik hele voetreizen ondernemen voor de dagelijkse boodschappen. Voor een authentiek, in China gefabriceerd, Venetiaans carnavalsmasker kon ik op elke straathoek terecht, maar winkels die banale producten als yoghurt, afwasmiddel en verse tomaten verkochten, waren dun gezaaid. ”
Venetië heeft haar ziel duidelijk allang verloren. Of voor Amsterdam hetzelfde geldt verschillen de meningen over. Is het in Amsterdam nog mogelijk om op de rem te trappen?
Lees het vervolg over de toekomst van het toerisme volgende week!